- optrekken
- {{optrekken}}{{/term}}I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 [zich begeven] se rendre(à)2 [m.b.t. auto's] 〈bij start〉 démarrer; 〈rijdend〉 accélérer3 [+ tegen][leger]marcher (sur, contre)4 [+ met][zich bezighouden met] être (avec)5 [omhoog stijgen] se dissiper; 〈lucht〉 s'éclaircir♦voorbeelden:4 ze trekken met elkaar op • ils sont souvent ensembleII 〈overgankelijk werkwoord〉1 [naar boven trekken] hisser2 [opbouwen] élever3 [verhogen] augmenter⇒ majorer♦voorbeelden:1 zijn benen optrekken • replier les jambeszijn sokken optrekken • tirer ses chaussettesde wenkbrauwen optrekken • lever les sourcils¶ zich aan iemand optrekken • ±prendre qn. comme modèle
Deens-Russisch woordenboek. 2015.